In het boek Genesis, nadat Kaïn (Qain = smid – speer (man van staal)] Abel doodde, vervloekt God Kaïn tot een leven van zwoegen en zwerven. Maar wanneer Kaïn klaagt dat zijn eigen leven in gevaar is, belooft God hem te beschermen:
“De Heer heeft Kaïn een teken gegeven, zodat niemand die op hem kwam hem zou doden” (Gen. 4:15).
Wat is dit mysterieuze merkteken? Het Hebreeuwse woord ot of oth kan een teken van welke aard dan ook zijn, met niets om aan te geven of het hebben van zo’n merkteken goed of slecht zou zijn. Is het een zichtbaar merkteken op Kaïns lichaam? Zo ja, wat en waar? Of verwijst het naar een ander onderscheidend teken?
Joodse en christelijke tolken of verklaarders hebben verschillende verklaringen voorgesteld. De Bijbel verbindt het merkteken met goddelijke bescherming, maar sommige tolken verbinden het met de vloek die God op Kaïn plaatste, waarbij het zich voorstelde als een schande van schaamte. Vast en zeker mogen wij aannemen dat de man van staal in de grond zakte van schaamte, bij het besef wat hij zijn eigen broeder had aangedaan.
Wij vinden in een Joodse Midrasj een suggestie dat Kaïn met lepra werd gestraft (Genesis Rabbah XXII.12).

Een andere interpretatie heeft een verontrustende, racistische erfenis: het idee dat het merk van Kaïn een donkere huid is. Hoewel niets in de Bijbel suggereert dat het te maken heeft met de huidskleur, was het motief dat Kaïn werd vervloekt door zwartheid – en dat zwarte mensen ook zijn – gebruikelijk vanaf de 18e tot de 20e eeuw.Hierbij vergaten die interpreteerders dat de regio waar de eerste mensen leefden een zonnige regio was, waar de mens sowieso een donkerder huidskleur had ter bescherming. Doch gingen bepaalde leermeesters er met het meer algemene motief van uit dat de zoon van Noach, Ham, werd vervloekt met een zwarte huid en zijn nakomelingen veroordeeld tot slavernij (gebaseerd op Gen 9: 20-25). Hiermede werd deze interpretatie van het merk van Kaïn ingezet om de slavenhandel te rechtvaardigen, en enkele religieuze denominaties in Amerika gebruikte het om segregatie en de uitsluiting van Afro-Amerikanen van kerkleiderschap te ondersteunen.
Het kenmerk van Kaïn is ook op antisemitische manieren geïnterpreteerd. Sommige christelijke tolken zagen Kaïn als het prototype van het Joodse volk (hoewel volgens de bijbelse genealogie in Gen 5 de Joden geen afstammelingen van Kaïn zijn – noch is iemand anders, zoals het gezin van Noach, afstammeling van Seth, die de vloed overleefde).
Sint Augustinus (354-430) verbond het “merkteken van Kaïn” met de naleving van de Joodse wet: de Joden
“hebben nooit het teken van hun wet verloren, waardoor zij zich onderscheiden van alle andere natiën en volken” (Tegen Faustus 12.13),
terwijl een andere christelijke theoloog, Isidorus van Sevilla (560-636), het preciezer met besnijdenis verbond (Quaestiones in Vetus Testamentum: In Genesin 6.16-18 [op Gen 4:15], Patrologia Latina 83: 226). Extrapolerend van deze motieven, dachten andere christelijke lezers dat Kaïn eruit kwam te zien volgens aanstootgevende stereotypen van de Joden – met een haakneus of hoorns, verschillend van uiterlijk en veroordeeld tot eindeloos ronddolen. Deze racistische lezingen laten zien hoe bijbelse interpretaties zijn gebruikt om bestaande vooroordelen te ondersteunen, met verwoestende gevolgen voor gemarginaliseerde mensen.
Maar andere interpreteerders lazen het teken als iets beschermends. Dezelfde midrash die lepra noemt (Genesis Rabbah XXII.12) suggereert ook een reeks andere mogelijkheden: het verhaalt bijvoorbeeld dat Kaïn een hoorn liet groeien, wat zowel een teken van identiteit als een verdedigingswapen is. Deze zelfde tekst speculeert ook dat God Kaïn een hond gaf als het ‘merkteken’. Hoewel honden de neiging hebben om negatief geportretteerd te worden in klassieke Joodse bronnen, kan de hond een teken zijn van zowel stigma als bescherming tegen aanvallers. Andere Joodse en christelijke schrijvers stellen zich een zichtbaar symbool op Kaïns voorhoofd voor dat meedeelt dat hij niet moet worden geschaad, hoewel zijn voorhoofd niet in Genesis wordt genoemd.
Maar de meest opvallende interpretaties steunen op een latere betekenis van het Hebreeuwse woord oth: een letter van het alfabet. Een midrashische tekst suggereert dat God een letter op Kaïns arm schreef als een teken van bescherming (Pirqe Rabbi Eliezer 21). Zo wordt het merkteken van Kaïn een heilig teken. In een andere midrash (Tanhuma Genesis 10), is het het woord Sabbat dat op Kaïns gezicht is geschreven – nadat de verpersoonlijkte sabbatdag God zelf smeekte om Kaïns zonde te vergeven. En een targum – een Aramese vertaling van de Hebreeuwse Geschriften – het merkteken identificeert als het heiligste teken van alles: God schrijft over Kaïn
‘de grote en eervolle naam van de HEER’, namelijk het tetragrammaton, de vierletterige naam van God (YHWH).
Deze verschillende verklaringen – van het schandaal van de schande tot de heilige naam van God – vertellen ons niet wat de oorspronkelijke schrijvers van de tekst bedoelden.
Maar ze weerspiegelen wel de tegenstrijdige houding die Bijbelse lezers, oud en modern, tegenover Kaïn zelf hadden.
+
Voorgaand